Gilbert Vandicke ° 29-12-1945 Oavergemsjche Kopn

Kader 1b Gilbert




Bekijk het filmpje


Bevlogen meester, levensgenieter en duivel-doet

Gilbert Vandicke spreekt nog altijd met heel veel passie over zijn roeping voor het onderwijs. Maar meester Gilbert was ook buiten de school een duivel-doet-al. In Alveringem is er wellicht geen vereniging te vinden waar hij geen lid van geweest is. Gilbert was een van de trekkers van Streekanimatie Alveringem die het dorp op de kaart zette met de speelpleinwerking, de bebloemingsacties en de roemruchte Butterblommefeesten.

11. einde - kopie

Gilbert Vandicke heeft zijn hele leven in dezelfde straat gewoond. “Ik ben in de binneplekke van het ouderlijk huis in de Schooldreef geboren”, zegt Gilbert. En daar is hij 72 jaar en drie dagen gebleven. Nu woont hij 300 meter verder, in de villa van zijn overleden broer Norbert. “Mijn broer was ernstig ziek en op het einde van zijn leven vroeg hij zich bang af: ‘wat zal er met mijn mooi huis gebeuren?’ Ik stelde hem gerust: ‘broere, maak je maar geen zorgen, ik zal goed voor je huis zorgen. Al moet ik toegeven dat ik de ouderlijke woonst met pijn in het hart verlaten heb. Ik woonde daar enorm graag.”

Als kind heeft Gilbert nog de tram door het dorp weten rijden. “Metje hield dan het café ‘De Nieuwen Hoepel’ open, vlak bij het toenmalige goederenstation”, zegt Gilbert. “We hebben daar met de kwajongens van de Pinhoek heb nog de wisseltjes verzet, zodat de tram in het station binnen liep, in plaats van door te rijden naar Fortem. Over een afstand van hooguit 100 meter stonden vier cafés. In de volksmond spraken ze van de vier Juultjes: Jules Roelens, waar nu de Rethorica is, Jules Geldhof (De Hoepel), De Nieuwen Hoepel van petje Jules Vandicke en het café ‘De Gouden Kloef’ van Jules Corteyn.”

Petje en metje Vandicke“In het café van metje heb ik mijn eerste pint gedronken”, herinnert Gilbert zich. “Ik moet dan een jaar of tien geweest zijn. Ik mocht de lege glazen en flessen afruimen. En metje had altijd een pint staan achter de bloempot. Als er haar iemand trakteerde, deed ze een teugje en zette het glas terug achter de bloempot. ‘Als je dorst hebt, moet je ook maar een teugje drinken’, zei metje. En zo geschiedde. Ma en pa mochten dat niet weten. Maar van je metje heb je altijd een voetje voor. En de oma’s zijn vandaag de dag nog niet veel veranderd.”

De brouwer deed dan nog wekelijks zijn ronde van de cafés. “De kaffiebrouwer is daar”, zei metje dan. Dat was Omer Derickx van Fortem. Hij kwam altijd rond 2 uur in de namiddag en dronk dan daar zijn potje koffie. Petje was aannemer en achter het werk dronken vele werknemers nog een pintje in De Nieuwen Hoepel. ’t Was daar dikwijls ambiance, een echt volkscafé. Geen biljart, geen juke-box, alleen veugelpiek, pientn drienkn en verhalen vertellen, hoe straffer hoe liever. Georges Vanparys vertelde ooit dat hij een paling had gevangen, zo groot dat het water in de vaar een halve meter gezakt was. ’t Moet e serieuze beeëste ewist zien… En dan had je nog de pielespuuger. Dat was een gendarme van de brigade Lo en na enige pintjes ging hij een weddenschap aan, nam een pijltje van de vogelpik in zijn mond en spuwde het naar het bord, vlak in de roos.”

School

Gilbert heeft tot en met het zevende studiejaar school gelopen in Alveringem. “Ik bewaar de beste herinneringen aan meester Ureel”, stelt Gilbert. “Marcel Ureel gaf toen les in het 7de studiejaar. Op één jaar tijd hebben we daar kennis voor drie jaar opgedaan. En dat heeft er voor gezorgd dat we in het college van Veurne probleemloos mee konden tot in het vijfde moderne. Hij liet de kinderen elk op hun eigen tempo werken. Had je gedaan met je vraagstukken, dan lag er al een nieuwe reeks klaar. En hij wist ook de onderlinge concurrentie op een positieve manier aan te wakkeren. ’t Was moar e kleeën ventje moar je moeste spriengn wi at’n sjchuufelde.”

4. CollegeNa drie jaar college in Veurne moest Gilbert een keuze maken. “Mijn favoriete top 3 was: les geven, leren voor kok, of iets gaan doen met bloemen en planten”, zegt Gilbert. “Een koozen van ma stond in het onderwijs en hij heeft mij uiteindelijk dat ultieme duwtje gegeven. En zo spring je op de trein en ben je vertrokken. Ik eindigde het eerste jaar op de normaalschool in Torhout met 75 procent. Het tweede jaar haalde ik dezelfde cijfers, maar dan wel in omgekeerde volgorde: 57 procent. Ik wilde stoppen en net als mijn vader gaan werken in het aannemersbedrijf van mijn grootvader.” Het bedrijf Vandicke was toen een begrip in de streek. Ooit werkten er meer dan honderd mensen. “Mijn moeder heeft me overtuigd om verder te doen en de volgende trimester had ik toch al weer 68 procent. Uiteindelijk ben ik er zonder kleerscheuren van af gekomen.”

In juni 1965 is Gilbert afgestudeerd, maar in de paasvakantie wist hij al dat hij als onderwijzer aan de slag kon in de lagere afdeling van het Bisschoppelijk College in Veurne. “Paul Verslype was toen directeur”, zegt Gilbert. “Ik heb veel te danken aan die man. Hij was voor de onderwijzers een echte vaderfiguur. In 1973 werd het lager onderwijs gemengd en ben ik met de priesvliegers noar d’Annoenntioatn evloogn. En daar ben ik nog 27 jaar gebleven.”

Gilbert had zo zijn eigen stijl. “Tegen Oavergem kerremesse, het derde weekend van september, moesten ze geplooid zijn. Tegen dan waren de lijnen uitgezet en wisten de kinderen wat ze mochten en niet mochten. Ik trok niet één maar twee lijnen en daar moesten de kinderen tussen blijven. En voor de ene mag je die lijnen wat breder en voor de andere moet je die smaller leggen.”

Al die jaren heeft Gilbert les gegeven in het vierde leerjaar, het jaar dus dat de kinderen 10 jaar worden. “Dat is de ideale leeftijd”, zegt Gilbert. “’t Is lik bie de joenge perriëges. Je kunt ze nog goed opjagen en als ze te geweldig worden, kan je het kordeeltje weere trekn, zo van how mannieges, stop. ’t Is geven en nemen. En de kinderen hadden dat graag. Ik word daar soms nog over aangesproken. Ze hebben vaak gezegd: ‘Vandicke is een geestige maar je moet toch doen wat hij zegt’.”

De nieuwe schoolweek startte op maandag met een vast ritueel. “De kinderen vertelden altijd wat ze tijdens het weekend hadden uitgespookt. De ene speelde voetbal, de andere muziek… Of ze zijn op bezoek geweest bij petje of metje en ze moesten de groeten doen van nonkel Louis aan de meester… Elk op zijn beurt, zodat ze allemaal eens hun zegje konden doen. En na de speeltijd begonnen we dan met de les.”

Roeping

En nog één van zijn stelregels: “Tegen de paasvakantie was mijn programma zo goed als afgewerkt. De oogst was al klaar om afgereden te worden. Zo had je in het derde trimester nog de tijd om de stof te repeteren en waar nodig de kinderen bij te spijkeren. Maar er was ook tijd voor ontspanning. Achter de uren gingen we vaak sporten: lopen, zwemmen, krachtbal, minivoetbal,… We hadden een schoolploegje waar ook een aantal sportieve ouders bij betrokken waren. En ik kan je verzekeren dat de dèèrdn teim minstens zo belangrijk was en het langst duurde.”

Ooit heeft meester Gilbert 36 kinderen in zijn klas gehad. “En ’t was de geestigste bende die ik van mijn leven gehad heb”, herinnert hij zich levendig. “Ze maakten gèèrne leute, ambiance tot en met, maar het waren ook allemaal trekpaarden die hun haver moesten hebben. Op hun 18de zijn we met de hele klas van toen nog eens bijeengekomen. Eerst gaan eten in de Dreve in Veurne en daarna met zijn allen naar Pietje Pek op de Appelmarkt. Ik daar met al die jonge meisjes en jongens, ’t Was gelijk opa die op stap was met zijn bende kleinkinderen. En toen we naar huis gingen, was het al klaar.”

Al op zijn 55ste kon Gilbert op pensioen gaan. En die kans heeft hij gegrepen. “Niet dat ik het beu was om les te geven, maar al die veranderingen in het onderwijs begonnen heel zwaar door te wegen”, zegt Gilbert. “Op den duur was je meer achter de lesuren bezig, dan met de kinderen in de klas. Denk maar terug aan de saga van de ‘moderne wiskunde’. Ik heb ooit tegen een inspecteur gezegd: ‘Jaren geleden ben ik bij jou moderne wiskunde komen leren, en nu ben ik hier terug om het weer af te leren’. Dus met andere woorden, doe maar weer zoals je het vroeger deed, want dat was goed. Dan zou je toch je karnasieëre schoppen al zo ver of dat zij wil vliegen.”

5. ItaliëIn 35 jaar en een trimester zijn er 876 kinderen door zijn handen gepasseerd. “In al die jaren heb ik de kinderen enorm zien veranderen”, zegt Gilbert. “Ze zijn veel mondiger geworden. En niet alleen de kinderen, ook de ouders zijn veranderd. Bepaalde ouders moeien zich met alles en nog wat. Ooit kwam een moeder mij de les spellen: ‘meester, als ik jou was, zou ik dat toch zo en zo doen’. Ik antwoordde: ‘als je nog eens tomatensoep maakt, mag ik dan ook komen vertellen hoe je het moet doen”. Z’et eur gat opeft en z’is vooërtegoan. Alsof je na al die jaren nog niet zou weten hoe je les moet geven.”

De verzuchtingen van Gilbert klinken na al die jaren nog altijd vertrouwd in de oren. Toch blikt hij tevreden terug op zijn carrière. “Onderwijs is een roeping. Je moet het niet doen voor de vakanties. Die zijn hooguit een leuke bijkomstigheid. Om het goed te doen, moet je het vooral graag doen. Ik heb veel voldoening gehad in mijn werk en ook veel dankbaarheid ontvangen. Ik ben altijd graag gezien geweest van de gasten en er zijn oud-leerlingen die me nog altijd aanspreken met meeëstr Gielbèèr. Ik mag mij gelukkig prijzen dat ik in al die jaren zoveel schooëne mensjchn e leeërn kenn.”

Nooit thuis

Al vele tientallen jaren maken de zesdes (vroeger de eerstes) van het Bisschoppelijk College van Veurne een veertiendaagse Italiëreis. En 29 keer is Gilbert Vandicke als begeleider mee geweest, samen met zijn collega’s Rik Puype en Roger Detollenaere. “Zo is de liefde en passie voor Italië ontstaan en dat is nooit meer weggegaan”.

“Ze roepen dikwijls Barabas tegen een Italiaan, je weet wel die moordenaar die volgens de evangelieën in het Nieuwe Testament werd vrijgelaten in plaats van Jezus. Maar ik hou van de Italianen. Eens je contact hebt gelegd, ontstaat er onvoorstelbare vriendschap. Je bent er direct kind aan huis. Ze zoedn nulder pooëtn van oendr nulder gat loopn. We zijn ooit met de bus in panne gevallen. Het herstel duurde acht uur. We konden pas om middernacht weer vertrekken. En we moesten dan nog een vijftal uren rijden. We komen toe bij de paters in Orvieto. Ze zijn opgestaan en hebben voor ons nog een warme maaltijd klaargemaakt.”

Gilbert heeft intussen al meermaals heel Italië doorkruist, van noord naar zuid en van oost naar west. “Ik moet elk jaar Italië gezien hebben”, zegt Gilbert. Net zoals hij ook elk jaar de bergen wil zien. “Zo ben ik intussen ook al 37 keer naar Oostenrijk geweest. Al moet ik een beetje voorzichtig zijn. Zij hebben een tijdje geleden een stent geplaatst. Ik mag mijn moturtsje niet overbelasten. We nemen al eens een eindje de téléférique. Maar we wandelen toch nog alle dagen in de bergen.”

speelpleinGilbert is altijd bijzonder actief geweest in het verenigingsleven in Alveringem. “Ik denk dat ik in bijna alle verenigingen heb gezeten, zowel cultureel, sociaal als sportief”, aldus Gilbert. Zo was hij één van de trekkers van Streekanimatie Alveringem, een vereniging die zich inzette voor de herwaardering van het dorp als samenlevingsvorm.

“Ik ben eerst gestart als monitor op de jeugdkampen van de christelijke mutualiteiten”, zegt Gilbert. “Later was ik jaren betrokken bij de speelpleinwerking in Veurne. En net op het moment dat ik besliste om er mee te stoppen, wilden ze in 1978 in Alveringem, ter gelegenheid van het jaar van het dorp, ook starten met een speelpleinwerking. Zij vonden mij daarvoor de geknipte persoon. En wat doe je dan voor je dorp? Die mensen een jaar uit de nood helpen… Dat was althans het voornemen. Maar ik heb uiteindelijk dertien jaar op het terrein gestaan en nog eens zeven jaar achter de schermen meegewerkt. Dirk Feryn, Ludwine Battel en Rita Porreye waren onze eerste monitoren. Daarna zijn Christine en Marleen Dejonckheere en Hein Demyttenaere er bij gekomen. Uiteindelijk is de speelpleinwerking overgenomen door het gemeentebestuur, onder leiding van Isabelle Sissau, die er ook al jaar en dag monitrice was. Ze kende het klappen van de zweep.”

Streekanimatie Alveringem organiseerde ook jaarlijks de Butterblommefeesten. “Dat zorgde voor een toestroom aan volk. Je kon over de koppen lopen. We tapten meer dan twintig vaten bier. De kraan ging nauwelijks dicht. En dan waren er ook de bebloemingsacties ter verfraaiing van het dorp. Met de camionette van nonkel Dreetn (Vandicke). We deden op twee dagen tijd 120 plaatsen, goed voor meer dan 2.200 plantjes. Dat was altijd tijdens het weekeinde van Onze Lieve Heer Hemelvaart. Van Pieter Vanhauwe moesten we wachten tot na de IJsheiligen. En die bloempjes moesten al eens begoten worden. Wij begonnen onze toer altijd bij Walter Dehouck met een tas koffie en een druppel. Zo waren we al meteen gelanceerd. Nog een geluk dat we af en toe in een café moesten leveren, zodat we tussendoor een watertje konden drinken. Ook dat hebben we meer dan vijftien jaar gedaan.”

Vissen

vissenEn in zijn schaarse vrije tijd ging Gilbert ook nog vissen, meestal ’s avonds met een kruisnetje. “Ik ben vaak gaan vissen in de dode IJzerarm nabij Eversam in Stavele, maar ook hier in de boerenputten van Pierre Maenhout en Roger Sissau in Oeren. Wij kochten kleine palinkjes aan William Cornelis, alias Pum, die mecanicien was bij Tulpin in Veurne. Dat kostte toen vijftig frank per kilo. En zo vulden we de putten aan. Ondertussen waren dat al serieuze kadetten geworden. Als je ‘beet’ had, dan was het de moeite. Een groot verschil met vissen in de vaart, waar je met veel geluk een beeënzeeëkertsje van e tettiengk grotte bovenhaalde. E kreeëg zèèfs nog je kork nie oender. We hebben toch vaak met de hele familie paling kunnen eten. Maar dan zijn er nieuwe eigenaars gekomen en andere petten andere wetten. Het was afgelopen.”

In alle verenigingen waarin Gilbert zetelde, was hij voorzitter, secretaris of schatbewaarder. Zo is hij ook 25 jaar voorzitter geweest van Ziekenzorg in Alveringem. Op woensdagnamiddag was hij vaak op toer voor drie verschillende verenigingen. “Het zijn ook vaak dezelfde mensen, mensen met wie je in de loop der jaren een band hebt opgebouwd. En die ook komen helpen als je eens in nood zit. Enkele goede vrienden hebben is van groot belang in het leven. Je moet niet elke dag over mekoars zulle loopn. Als het geestig is, heeft iedereen leute, maar wie kan je roepen als het echt nodig is, als er moeilijke of droevige momenten komen? Toen mijn broer Norbert ernstig ziek werd en ik zelf wat in de penarie zat, heb ik gezien wie je echte vrienden zijn en op wie je kan terugvallen.”

Toen Gilbert met pensioen ging, heeft hij meteen ook alle bestuursfuncties neergelegd. Het was genoeg geweest. Maar hij voegde er meteen aan toe: ‘als je me nodig hebt, moet je maar roepen’. En ze roepen nog altijd. “Maar geen vergaderingen meer ’s avonds en ook geen 35 repetities voor het toneel. Ik doe het nu wat rustiger aan. En als ik geen goesting heb, dan ga ik niet. Alhoewel… het is nog niet zo vaak gebeurd dat ik geen goesting heb...”

  Zoeken  

  • tel.
Webdesign & Development by DigitalMind | Powered by eXopera